Proefje 1

Wat zie je als je de stof verhit?

Benodigheden:

Stoffen

- Keukenzout (natriumchloride)    - Salmiak (ammoniumchloride)

- Suiker (glucose)                       - Citroenzuur

- Krijt (calciumcarbonaat)

 

Materialen

- lepel, brander, vuur

 

Doel: 

Aan de hand van waarnemingen achterhalen welke stof in welk potje zit.

 

Werkwijze:

1. In de witte bak staan 5 potjes, waarin verschillende stoffen zitten. De potjes zijn genummerd.

2. Bekijk de stoffen goed en geef aan wat voor vorm de stof  zet daarbij een kruis.

3. Proef een klein beetje van elk van de stoffen. Noteer de smaak in de tabel. Let wel, preover is hier toegestaan, omdat je ze in het dagelijks leven ook eet! (Tijdens elk ander practicum mag dit NOOIT!)

4. Zet een spatel vast in een reageerbuisknijper. Breng een beetje van stof die je wilt onderzoeken op een lepel en verhit deze voorzichtig in een blauwe vlam. Als er niks bijzonders gebeurt stel je de vlam iets hoger (ruizender) in. Noteer voor elke stof zo nauwkeurig mogelijk wat er gebeurt.

5. Noteer welke stof in welk potje zit.